IJSSELKOGGE GESCHIEDENIS
DE HANZE, De 13e en 14e eeuw zijn voor de scheepvaart van Noordwest-Europa van groot belang geweest. In deze periode vond een schaalvergroting plaats van de handel over grote afstand. Als een van de oorzaken van deze toename in het goederenverkeer kan de bevolkingsgroei van de voorgaande eeuwen worden genoemd. De oude steden breiden zich uit en nieuwe steden werden gesticht.
De toename van de handel had tot gevolg dat de scheepsbouwers meer of grotere zeegaande schepen moesten leveren. Uit schriftelijke bronnen is bekend dat aan het begin van de 13e eeuw ruim bemeten schepen werden gebouwd. Met name voor de kruistochten naar het Midden-Oosten werden “grote” schepen uitgerust door onder anderen de Duitsers en de Friezen.
Karveelbouw van bodem en zijden komt algemeen in gebruik na de middeleeuwen. De planken worden niet langer onderling verbonden, maar uitsluitend vastgezet op de inhouten. Hiervoor worden houten pennen gebruikt maar hier en daar ook spijkers. Voor het waterdicht maken van de naden wordt naast mos ook gebruik gemaakt van koehaar of hennep met pek. Het gebruik van sintels verdwijnt in de 16e eeuw.
De kogge was een van de eerste middeleeuwse scheepstypen, die werden uitgerust met een stevenroer dat scharnierend met ijzeren pennen in de vingerlingen hing. De ijzeren vingerling werd bevestigd op de achtersteven welke doorloopt over een huidplank. Vóór de 12e eeuw werd uitsluitend het zijroer toegepast, zoals bij de Vikingschepen.
De stagen ondersteunden de mast. De mastvoet stond in het mastspoor onder in het schip. Op een hoger niveau in het schip werd de mast gesteund door een dwarsscheepse constructie.
De ra werd gehesen door middel van de val, die naar een windas liep op het achterschip. Door de brassen werd de ra in de goede positie gedraaid. De schoten aan de onderkant van het zeil hielden het zeildoek strak. Bij het aan de wind zeilen, als de wind schuin van voren inkomt, zorgden de halzen en de boelijnen dat het zeil in de meest gunstige positie bleef staan.
De middeleeuwse vaartuigen kenmerken zich door de overnaadse bevestiging van de huidplanken in de zijden, terwijl het vlakke deel van de bodem dikwijls karveel werd gebouwd. De overnaadse planken werden aan elkaar verbonden door spijkers die van buitenaf werden ingeslagen en aan de binnenzijde omgeslagen. De bevestiging van de planken aan de inhouten was met houten pennen uitgevoerd. De afdichting van de huid werd in de middeleeuwen vrijwel zonder uitzondering verkregen door de naden iets V-vormig uit te steken en op te vullen met mos. Dit werd afgedekt met houten latjes die weer werden vastgezet door platte ijzeren krammen, zogenaamde sintels.
Karveelbouw van bodem en zijden komt algemeen in gebruik na de middeleeuwen. De planken worden niet langer onderling verbonden, maar uitsluitend vastgezet op de inhouten. Hiervoor worden houten pennen gebruikt maar hier en daar ook spijkers. Voor het waterdicht maken van de naden wordt naast mos ook gebruik gemaakt van koehaar of hennep met pek. Het gebruik van sintels verdwijnt in de 16e eeuw.
De kogge was een van de eerste middeleeuwse scheepstypen, die werden uitgerust met een stevenroer dat scharnierend met ijzeren pennen in de vingerlingen hing. De ijzeren vingerling werd bevestigd op de achtersteven welke doorloopt over een huidplank. Vóór de 12e eeuw werd uitsluitend het zijroer toegepast, zoals bij de Vikingschepen.
De stagen ondersteunden de mast. De mastvoet stond in het mastspoor onder in het schip. Op een hoger niveau in het schip werd de mast gesteund door een dwarsscheepse constructie.
De ra werd gehesen door middel van de val, die naar een windas liep op het achterschip. Door de brassen werd de ra in de goede positie gedraaid. De schoten aan de onderkant van het zeil hielden het zeildoek strak. Bij het aan de wind zeilen, als de wind schuin van voren inkomt, zorgden de halzen en de boelijnen dat het zeil in de meest gunstige positie bleef staan.
De kogge werd inde der tiende eeuw ontwikkeld als opvolger van de platbodems die tot dan toe gangbaar waren de schepen waren ontworpen om zowel op zee als op de rivier te varen, de Kogge was echter veel zeewaardiger en kon veel meer lading vervoeren.
In de late Middeleeuwen bevoeren honderden koggeschepen de Noord- en Oostzee. Natuurlijk waren daar ook Kamper kogges bij, alleen is daar nooit een tastbaar bewijs van gevonden. De enige echte aanwijzing is een getekende kogge in het Digestum Vetus, een door de secretaris van Kampen geïllustreerd stadsregister uit de tweede helft van de vijftiende eeuw.
Het stadsboek Digestum Vetus is een register met op het oog willekeurige optekeningen van allerlei aard die het dagelijks leven, economische organisatie, bestuur en rechtspraak van een middeleeuwse stad omvatten. Het Kamper Digestum Vetus is een unicum in Nederland omdat het hier het oudst bekende Nederlandse stadsboek betreft waarin pentekeningen zijn aangebracht die direct gerelateerd zijn aan het thema dat in het bijbehorende rubriek aan de orde wordt gesteld.
Tussen de grote hoeveelheid van juridische, bestuurlijke en maatschappelijke kwesties die in het Digestum Vetus aan bod komen, springt de nadruk die de stadssecretaris legde op kwesties die met zeden en moraliteit te maken hebben direct in het oog. Het aantal lemma’s waarin onderwerpen als prostitutie, overspel, gokken en belediging is in vergelijking met de andere thema’s onevenredig hoog. Het suggereert een bijzondere belangstelling van Pieter Hendrikszn. voor de naleving van de toen levende normen en waarden.
De Hanze
De 13e en 14e eeuw zijn voor de scheepvaart van Noordwest-Europa van groot belang geweest. In deze periode vond een schaalvergroting plaats van de handel over grote afstand. Als een van de oorzaken van deze toename in het goederenverkeer kan de bevolkingsgroei van de voorgaande eeuwen worden genoemd. De oude steden breiden zich uit en nieuwe steden werden gesticht. De handel werd beter georganiseerd. Er ontstonden kooplieden-gezelschappen waarin wederzijdse hulp werd geboden en handelsvoorrechten werden verkregen in de steden of streken waarop men handeldreef. Dit waren de zogenoemde Hanzeverbonden.
In de 14e eeuw werd het Duitse Hanze-verbond overheersend en dit groeide uit tot een stedenverbond, waarin de stad Lübeck een hoofdrol speelde. De Hanze had kantoren in Londen, Brugge, het Noorse Bergen en in Nowgorod in Rusland, steden die buiten het toenmalige Duitse rijk lagen. Ook steden langs de IJssel en enkele Zuiderzeehavens waren gedurende langere of kortere tijd lid van dit verbond, dat vrij los was georganiseerd. Steden traden bij gelegenheid toe of stapten uit het verbond. Zo is Kampen lange tijd geen lid geweest, omdat haar handel in de 14e eeuw zo sterk ontwikkeld was, dat zij meende het Hanze-verbond niet nodig te hebben. Pas in 1441, in haar nadagen, trad de stad toe.
De goederen die men vervoerde, waren onder meer hout en granen uit de Oostzeelanden, zout en wijn uit Frankrijk, bier uit Duitsland, Rijnlandse wijn, haring uit Zuid- Zweden en wol uit Engeland.
De toename van de handel had tot gevolg dat de scheepsbouwers meer of grotere zeegaande schepen moesten leveren. Uit schriftelijke bronnen is bekend dat aan het begin van de 13e eeuw ruim bemeten schepen werden gebouwd. Met name voor de kruistochten naar het Midden-Oosten werden “grote” schepen uitgerust door onder anderen de Duitsers en de Friezen.
Volgens deze bronnen leverde de stad Keulen schepen die honderden mensen met proviand voor 3 jaar konden vervoeren. Deze overdreven getallen geven aan dat het voor die tijd erg grote schepen moeten zijn geweest. De in archiefstukken meest genoemde zeegaande schepen waren de kiel, de hulk en de kogge. Stadszegels, dit zijn zegels ter rechtsbekrachtiging van geschreven documenten, en de schaarse afbeeldingen en tekeningen van schepen uit de 13e en de 14e eeuw laten naast deze typen ook andere vaartuigen zien, maar hierover is verder niets bekend.
In het gebied van de Noordzee en de Oostzee speelde de kogge een grote rol in de handelsvaart. De kogge heeft een aantal kenmerken: een vrijwel rechte kiel, rechte voorovervallende stevens en hoge zijwanden. De zijden van de koggen zijn overnaads gebouwd, de planken zijn dan dakpansgewijs aan elkaar bevestigd. De schepen hebben één ongeveer in het midden geplaatste mast met één groot razeil. De kogge heeft als een der eerste scheepstypen in het middeleeuwse Europa een stevenroer in plaats van een zijroer.
In het gebied van de Noordzee en de Oostzee speelde de kogge een grote rol in de handelsvaart.
De kogge werd inde der tiende eeuw ontwikkeld als opvolger van de platbodems die tot dan toe gangbaar waren de schepen waren ontworpen om zowel op zee als op de rivier te varen